Ik ben Crépin Gragba Couba en ik kom uit Ivoorkust. Ik ben een automecanicien. Vluchtend voor de oorlog verlaat ik mijn land, ga naar Burkina Faso en van daar uit weer verder naar Niger. Maar dat is nog lang niet het eindpunt van mijn reis. Het is eigenlijk nog maar het begin.
Dit is mijn Relaas.

In Niger stellen enkele mensen voor om met een auto door de woestijn naar Libië te trekken. Ze vragen geld, maar het enige wat ik hen kan aanbieden is mijn ervaring als automecanicien; als de auto onderweg stilvalt kan ik die repareren. Een faire deal.
We bereiden ons voor op de tocht en slaan water en eten in. Ik wil ook een geweer meenemen, maar ze zeggen mij dat ik dat gewicht beter kan vervangen door water.
De dag van het vertrek staan we met meer dan vijftien mensen voor één Land Cruiser. Hoe geraken we daar met z’n allen in?

12304516_995296330512118_4161828702328242541_o

Om middernacht beginnen we aan onze tocht, een Toeareg-man zit aan het stuur. We rijden en rijden, maar al snel merk ik een probleem. De auto is duidelijk oververhit, maar de man blijft doorrijden. Ik sla tegen de cabine van de auto en zeg…
De man stopt de auto om te kijken wat er scheelt. Ik zie dat er een probleem is met de head gasket, maar heb niet het juiste materiaal bij om het te verhelpen. Vanaf dan kunnen we niet anders dan traag rijden en als de temperatuur in de woestijn te hoog wordt, stoppen. Traag rijden en stoppen, zo telkens opnieuw opdat de auto niet opnieuw zou oververhitten. Sommige mensen stappen te voet verder naast de auto.

Na drie weken in de woestijn begint zowel ons eten als ons drinken op te geraken. Ik voel mij erg slecht en begin in mijzelf te praten…
Het is echter niet God die ter hulp komt, maar de Toeareg-man met een stukje suiker. Hij breekt het stukje in nog kleinere stukjes en steekt het in mijn mond. Als ik de suiker proef, krijg ik stilletjes aan terug kracht. Vier mensen – want ik ben niet van de lichtste – helpen mij rechtop te staan. Ik kan niet goed op mijn benen staan en zie warmte uit mijn eigen lichaam komen; ik heb nu echt water nodig!
En dan bedenk ik het volgende lumineuze idee…

Na deze stiekeme actie zetten we onze trip verder. We komen aan bij een klein dorpje waar we enkele weken blijven. We kunnen eindelijk water drinken en ik vervang de head gasket van de auto voor een nieuwe. In het volgende dorpje, dicht bij de Libische grens komen we militairen uit Nigeria tegen. Kadhafi leeft nog op dat moment, en dag en nacht zijn er helikopters aan het rondcirkelen boven de grens.

We worden gecontroleerd. Onze groep bestaat uit verschillende nationaliteiten; mensen uit Burkina Faso, Ghana, Nigeria… Volgens de militairen moeten we betalen om de weg over te steken, maar ze zeggen verschillende bedragen tegen verschillende nationaliteiten, soms wel tot 10.000 CFA. Ik zeg dat ik uit Ivoorkust kom en moet niets betalen. De militairen vertellen ons dat we enkel ‘s nachts mogen rijden en overdag moeten rusten.

Het is twee uur ‘s nachts en we maken ons klaar om de grens over te steken naar Libië. Er blijkt echter één belangrijke regel te zijn… Ik vertel aan een vriend dat ik bang ben…
Als we uiteindelijk aankomen in Libië begin ik rond te vragen waar ik asiel kan aanvragen. Ze geven mij een straatnaam en zeggen dat als ik daar mijn verhaal doe, ze mij misschien kunnen helpen. Dat blijkt het geval te zijn; ik krijg een huis om in te wonen, een rijbewijs en een job als automonteur waarvoor ik elke maand word uitbetaald. Ik heb het gevoel eindelijk een nieuw, beter leven te kunnen beginnen.

12240890_989101517798266_6400134431921534593_o

Maar dan breekt ook daar de oorlog uit. En ik hou niet van oorlog. Het is verschrikkelijk; ‘s nachts kunnen we niet slapen en overdag bombarderen ze ons. Iedereen is de hele tijd aan het huilen. Soms loop ik samen met enkele andere mannen ver uit te stad, om daar te kunnen slapen. Zwarte mensen worden gecontroleerd en vermoord, de Arabische mannen denken namelijk dat de zwarten Kadhafi steunen.

Na één Arabische maand in het grensgebied van Libië, verstopt iemand mij in zijn koffer en neemt mij mee naar Tripoli. Net voor we aankomen in de stad vertelt hij dat mensen uit Benghazi en Tripoli niet met elkaar mogen praten dus dat hij mij voor de stad moet achterlaten. Hij wenst mij nog veel succes.
In Tripoli vertellen ze dat ik teruggestuurd ga worden naar Ivoorkust, het begin van mijn reis en mijn thuisland.
Ik ga naar de Ambassade van Ivoorkust, waar ze mij het volgende zeggen… Ik ga naar de Malinese ambassade in de plaats. Daar geven ze mij wel het papiertje.

Aangekomen bij de grens met Tunesië mag ik die niet zomaar oversteken maar moet ik naar een kamp. Ze hebben daar maar één kamp, en meer dan vijf maanden lang slaap ik er buiten in de woestijn. De Tunesiërs eten het voedsel dat bedoeld is voor de vluchtelingen zelf op. Op een gegeven moment wordt het kamp helemaal platgebrand, veel mensen sterven. Ik bedenk dat het misschien beter is om terug te keren naar Ivoorkust. Ik vraag om terug te keren, maar de autoriteiten zeggen dat dat niet kan, want mijn land is nog steeds in oorlog. Volgens hen moet ik blijven waar ik ben en wachten op betere tijden. Ik vraag hen waar ik dan uiteindelijk wél naartoe kan gaan, maar dat weten ze niet. “Mag ik dan teruggaan naar Libië?”, vraag ik hen. Ze zeggen dat ik ook daar zal sterven. Ik verlies mijn geduld een beetje, waarop ze mij een dagelijkse afspraak met de psycholoog regelen…

Ik besluit om terug te gaan naar Libië en van daar uit met de boot naar Italië. Als ik daar kan geraken ben ik tenminste zeker dat ik veilig ben. Samen met een paar vrienden vertrek ik. We ontmoeten wat mensen die ons kunnen helpen met de oversteek. Opnieuw vertel ik dat ik geen geld heb, maar dat ik een automecanicien ben, dus dat ik kan helpen met de technische kant van de zaak. Ze zeggen, “dit is geen klus voor een grapjesmecanicien; het gaat over een boot, niet over een auto.” Ik vertel dat ik ervaring heb en dat ik ook in Dubai heb gewerkt, “Ik ben God niet, maar ik ken wel iets van zeevaart”. De mannen antwoorden: “Geen grapjes maken en niet doen alsof je alles weet”. Ik ben het echter zeker. De mannen overleggen in het Arabisch en gaan akkoord.

Ze steken ons met 600 mensen in een kot, zo groot alsof het voor kippen was bedoeld. We mogen niet veel eten of drinken. We moeten er een maand en twee weken blijven om af te vallen. Ik ben bang dat we voor die tijd al gestorven zullen zijn, maar mijn vriend stelt mij gerust.
Na drie weken komen er mannen binnen met benzinebussen en gebeurt er dit…
Ik maan iedereen aan om rustig te blijven. De mensen van Khadafi praten met de Arabieren en er wordt geld uitgewisseld. We worden meegenomen naar zee. Aan de haven worden een paar vrouwen apart genomen en doen de mannen ermee wat ze willen.
Met meer dan 600 mensen gaan we op een boot die bedoeld is voor 200 mensen. Ik en een andere man worden eruit gepikt. Het is mijn taak om voor de boot te zorgen. De andere man is de kapitein. Hij heeft al meer dan 20 jaar ervaring als piraat in Somalië, hij zegt dat hij wat kent van zijn job. Wij zijn de laatste twee die in de boot moeten stappen.

img_3066

Ik zet de motor aan, plaats de batterij en start de compressor. Als ik het geluid van de compressor hoor, trek ik aan de pijp en start de motor. De mannen zijn blij en zeggen dat ik een goede man ben. Bij wijze van test vragen ze wat ik zou doen moest de boot zinken: “Ga je vluchten?”. “Nee,” antwoord ik “ik ben de laatste die de boot verlaat.” Ze vragen hetzelfde aan de kapitein. De man trekt onze boot de zee in. Eens we aan het varen zijn springt hij er uit, wenst ons geluk en zwemt weg.

We beginnen te varen. De mensen zijn bang, sommigen beginnen te huilen. Velen zijn nog nooit op zee geweest. Iemand voelt zich niet goed, maar omdat we niets hebben om hem te verzorgen sterft hij op de boot. Ikzelf maak de belofte aan God, dat als ik het zal halen, ik twee weken zal vasten…
En dan zien we in de verte land, Lampedusa is in zicht. Dit bracht verschillende soorten reacties voort uit mensen, sommigen waren blij, anderen kakten in hun broek, veel mensen konden niet praten.
Als we daar aankomen roept de Italiaanse politie vanuit een microfoon naar ons…
Ze brengen hun boot dichter bij de onze. Ze nemen de zieke en dode mensen van de boot. Wij, de gezonde mensen, worden op een andere boot geladen. Eenmaal aan land kunnen we douchen, ze geven ons nieuwe kleren en brengen ons naar een dokter voor injecties.

Op een gegeven moment zit ik ergens alleen op Lampedusa. Een vriend komt naar mij en vraagt of ik niet blij ben. Ik vertel hem dat ik het gevoel heb dat mijn job mij gered heeft…

Vanuit Lampedusa word ik in een grote boot naar Napoli gebracht en van daaruit naar Rome. In Rome willen ze ons geen documenten geven, dus ik verblijf er een tijd als vluchteling. Na twee jaar geven ze mij mijn document van humanitaire vluchteling. Van Italië ga ik weer verder naar Frankrijk. Daar contacteer ik wat mensen en zeg ik dat ik een mechaniciën ben. Ik vraag hen of ze een job voor mij kunnen regelen. Dit is hun antwoord…

11958073_995296123845472_8571366993445861424_o

Ik werk een jaar in Frankrijk, in Rochet. Toen de garage een probleem had ging ik terug naar Italië, waar ik een vrouw ontmoette, maar haar familie accepteerde mij niet. In Italië verbergen ze hun racisme niet, zoals in sommige andere landen. Daarna kwam ik naar België, en nu ben ik hier.

Ik weet niet wat er gaat gebeuren in de toekomst, of mijn leven gaat veranderen. Het leven voor ons Afrikanen is wat harder. Ik wilde graag mijn verhaal vertellen om jullie te laten zien wie ik ben. Ik kom hier niet om jullie werk af te pakken, daarvoor heb ik teveel geleden. Ik heb twee kinderen, ééntje hier en eentje in Afrika. Ik mis mijn familie en mijn land.

Genoot je van deze aflevering? Word dan snel vriend van Relaas